Fre Cohen

Frederika Sophia ‘Fré’ Cohen
door Oscar Laurens Schrover
Amsterdam 1903 – 1943 Hengelo
Fré Cohen was illustrator en grafisch ontwerper.
Het moderne, grafische werk van Fré Cohen hoort tot de Amsterdamse én de Bergense School. Centraal in haar werk staat de notie van één harmonische werk- én cultuurgemeenschap. De voornaamste representant van de Amsterdamse School is H.P. Berlage en draagt deze filosofie uit in zijn geschriften.1)
Voor de Amsterdamse School geldt, net als voor het Bauhaus en de Russische constructivisten, dat de vorm gegeven is vanuit het materiaal, de functie en de structuur van een voorwerp of gebouw.
In Cohens vroegste werk voor de AJC (Arbeiders Jeugd Centrale) klinkt nog de late Jugendstil door, maar vinden we ook invloeden van het cubo-expressionisme (vgl. Bergense School) en de nieuwe typografie, die we vaak tegenwoordig, gemakshalve Wendingen-stijl noemen.
Fré Cohen blijft buiten de diverse stromingen staan en werkt voor uiteenlopende opdrachtgevers en uitgeverijen, bijvoorbeeld Querido en de Wereldbibliotheek. Bekend werd ze ook door haar ex librissen en kalenders.
Cohen is uitstekend geïnformeerd over de typografie. Ze maakt omslagen in de stijl van El Lissitzky 2) en wordt vanwege haar fotografische montages in 1934 uitgenodigd een zevental lezingen te houden in Engeland over ‘Modern Lay-out in Holland’.
Wanneer Willem Sandberg in de jaren dertig een kalender voor de Stadsdrukkerij ontwerpt laat hij zich leiden door het stramien van Fré Cohen.
De ontwerpen van Fré Cohen zijn gezichtsbepalend voor het ‘wethouderssocialisme’ van Amsterdam. De sociaal-democratie, die sterkt groeit na de invoering van algemeen kiesrecht voor mannen (1918) en voor vrouwen (1919), heeft in het Interbellum behoefte aan eigen tekens en vormen. Cohen werkt vanaf 1919 voor sociaal-democratische organisaties en instellingen. Vanaf 1924 ontwerpt ze ook voor gemeentelijke instellingen.
Aanvankelijk voedt Cohen zich als kunstenaar door een utopisch, romantisch, bijna religieus socialisme. De nadruk ligt op ‘gezindheid’ en op verheven gevoelens. Binnen de SDAP (voorloper van de PvdA) is het vooral Koos Vorrink die het ‘gezindheidssocialisme’ uitdraagt.
Fré Cohen volgt lager onderwijs in Antwerpen, waar haar vader Levie Cohen werkt als diamantbewerker.3)
Cohen bezoekt, op aandrang van haar ouders, niet de kunstnijverheidsschool maar de Amstel-Mulo. Na het afronden van de MULO gaat ze aan de slag bij een administratiekantoor.
Na ontvangst van haar eerste loon schrijft ze zich in bij een particulier instituut,4) ‘om zich verder te bekwamen in de tekenkunst’.5) Ze krijgt tekenles in het atelier van Wim Schuhmacher, een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Bergense School. Zijn broer Piet Schuhmacher is overigens in 1921 benoemd tot secretaris van de AJC.
In 1921 treedt Cohen in dienst van de NV Hollandsche Draad en Kabelfabriek, in Amsterdam-Noord. Daar werkt Cohen tot ze, in 1923, een baan krijgt bij de SDAP-uitgeverij NV De Ontwikkeling, annex drukkerij De Vooruitgang.6)
Fré Cohen realiseert zich al snel dat haar technische kennis te kort schiet7) en volgt lessen aan het Grafisch Lyceum in Amsterdam.
De sociaal-democratische drukkerij is een verlengstuk van de strijd van de arbeider en de ‘proletarische vrouw’ binnen het ‘systeem’.8) De uitgever is de voorloper van de Arbeiderspers en geeft brochures uit, boeken, propagandistische literatuur en studiemateriaal in de reeks ‘De Sociale Bibliotheek’.9)
Leggen we het vroege werk van Fré Cohen naast het werk van bijvoorbeeld Wilhelmina Drupsteen, Tine Baanders, Nelly Bodenheim of Henriette Willebeek Le Mair, dan zien we dat Fré Cohen in de jaren twintig in heel korte tijd een moderne, krachtige stijl ontwikkelt.
Fré Cohen werkt ruim met succes als zelfstandig ontwerper en graficus. Haar eerste illustraties en gebruiksgrafiek dateren van rond 1921 en zijn gemaakt voor AJC-uitgaven. In 1922 maakt ze op verzoek van AJC-voorzitter Koos Vorrink ook de omslag en de illustraties voor de brochure ‘Onze Paasheuvel’ en tekent ze illustraties voor de AJC-jeugdalmanak.10) In 1924 tekent ze een beeldmerk(logo) voor NV De Ontwikkeling, voorstellende een gebogen meisje, naakt haar dorst lessend aan een bron (de kennis).11)
In 1924 tekent Cohen, op verzoek van hoofdambtenaar dr. Jet van Dam van Isselt, het diploma voor de laatste cursus van de Quellinusschool.
De school gaat op in het IVKO — het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs. De IVKO heet tegenwoordig de Rietveldacademie.
In 1927 zorgt dr. Jet van Dam van Isselt 13) ervoor dat Fré Cohen een beurs krijgt voor dagstudie aan het IVKO. Van Dam van Isselt stelt in 1929, na overleg met wethouder Wibaut, ook aan de directeur van de Stadsdrukkerij voor Cohen aan te stellen als deeltijd-medewerker. Op 1 september 1929 wordt Cohen aangesteld bij de Stadsdrukkerij. In 1931 wordt ze weer, vanwege de recessie, ontslagen.
Cohen blijft erna als freelance grafisch vormgever werken voor Amsterdamse gemeentebedrijven. Ze vervaardigt o.a. een maquette voor de Gemeentelijke dienst Handelsinrichtingen, bedoeld om buitenlandse fabrieken naar Amsterdam te halen,14) maakt een Schipholgids en een Schipholmaquette voor de Wereldtentoonstelling in Brussel in 1935. Ze ontwerpt ook voor de Amsterdamse Gemeentegiro, de Stadsdrukkerij en de Stadsreiniging.
In 1935 jaar neemt de Maastrichtse uitgever A.A.M. Stols werk van Cohen op in het Het Schoone Boek. 15) Dat terwijl zijn belangstelling toch vooral naar bibliofiele producties uitgaat en niet naar de grote, machinaal vervaardigde oplagen.
De bespreking van Cohens werk door Stols bewijst het succes van uitgeverijen als de Wereldbibliotheek en Querido die nieuwe technieken gebruiken, en ‘kunstenaars en vernieuwers op dit terrein’ aantrekken.16)
Tijdens de bezetting, in 1941 en 1942, maakt Cohen prentbriefkaarten voor de firma Gebroeders Spanjerberg, met klederdrachten van Huizen, Bunschoten-Spakenburg en van Zeeuwse plaatsen.
In 1 november 1941 krijgt Cohen een aanstelling als docent aan de Joodse kunstnijverheidsschool W.A. van Leer. De leerkrachten van deze school zijn hoofdzakelijk afkomstig van het IVKO of zijn, zoals Cohen, lid van de VANK.
Aan de Joodse kunstnijverheidsschool Van Leer geven niet alleen Joodse Nederlanders maar ook Duitse emigranten les, zoals Stefan Schlesinger en Leon Kratzenstein.
De leerkrachten van de Van Leerschool zijn aanvankelijk vrijgesteld van deportatie. Fré Cohen behoort tot de ‘gesperrden’, maar krijgt in mei 1942 een oproep voor Arbeitseinsatz en duikt vervolgens onder. Eerst bij J. Uylings in Amsterdam, waar ze drie weken verblijft. Daarna duikt ze onder in Diemen, bij haar AJC-vriendin Rie Keesje, vervolgens in Hilversum, bij de ouders van Pieter Brattinga, dan duikt ze onder in Lochem bij Margo Vos en tenslotte in Borne, bij Hendrik en Mien Zomer.
Zij wordt op 10 juni in Borne door SS’ers gearresteerd, waarna ze een gifpil slikt en op 12 juni 1943 in het ziekenhuis te Hengelo overlijdt.
Oscar Laurens Schrover ©
1) Hendrikus Petrus Berlage, Thoughts on Style 1886–1909, with an introduction by Iain Boyd Whyte, (Santa Monica: Getty Publications, 1996).
2) Zie Saskia de Bodt, De Verbeelders, Nederlandse boekillustratie in de 20ste eeuw (Nijmegen: uitgeverij Vantilt, 2015), p. 117. Voor Fre Cohen zie pagina’s 70, 117, 183 en 194.
3) Het vertrek van de vader van Cohen naar Antwerpen is ingegeven door het afnemen van de werkgelegenheid in Amsterdam. Door arbeidsconflicten en door de huisindustrie in de Kempen. In 1903 heeft in Nederland diverse stakingen georganiseerd. In 1904 trachten juweliers in Amsterdam het zogenaamde ‘leerlingenbesluit’ te omzeilen. Ze eisen toelating van 750 nieuwe leerling-diamantbewerkers. De Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond wil er niets van weten. Dat gaat leiden tot wisselvalliger inkomsten en werkeloosheid, voorspellen ze, net als in de periode na de rijke Kaapse Jaren (1870-1873). De werkgevers sluiten meer dan 5000 diamantbewerkers uit. Bedrijven weren diamantbewerkers en er wordt geen loon uitbetaald. Levie Cohen is waarschijnlijk na deze lock-out met zijn gezin naar Antwerpen verhuisd. Hij is daar blijven werken tot in 1914, toen zijn alle buitenlanders het land uitgezet vanwege de Eerste Wereldoorlog. De diamanthandel verplaatst zich overigens al vanaf 1880 langzaam van Amsterdam naar Antwerpen. En niet alleen naar de Joodse wijk, maar ook naar huisateliers in de Brabantse Kempen waar diamanten en diamantscherven worden geslepen. Wat de lonen in Amsterdam en Antwerpen weer drukt. Dat Levie Cohen, geassimileerd sociaal-democraat, werk in Antwerpen krijgt met het resultaat zijn geweest van ‘emoena’. Banen in de diamantsector zijn alleen voorhanden op voorspraak of door een introductie. Diamanten worden namelijk niet aan vreemden toevertrouwd.
4) Het is onduidelijk om welk instituut het hier gaat, de tekenschool van het Rijksmuseum of het Internationaal Schildersatelier van Marie de Jonge? Of wellicht bezocht Cohen de voorbereidende avondklas van de Rijksacademie.
5) Traditioneel is tekenen een vaardigheid die bij de ambachtsman hoort, maar niet door patroons zelf wordt onderwezen. In de 18de eeuw geven ’vaste timmerbazen’ tekenonderwijs aan het Amsterdamse Burgerweeshuis. Ook andere weeshuizen hebben in die tijd vaste tekenmeesters aangesteld. De Nederlandse overheid ziet in de 19de eeuw de kunst in het algemeen, en de tekenkunst in het bijzonder (na 1815), als gereedschappen ter ondersteuning van de industrialisatie van Nederland. Het tekenonderwijs wijst men in de 19de eeuw de kunstambachtscholen toe. De (sier)kunstscholen ziet men aan het begin van de 20ste eeuw als de ‘brug tussen het industrie- en academisch kunstonderwijs’, Zie 1. P. Boekholt en E. de Booy, Geschiedenis van de school in Nederland vanaf de middeleeuwen tot aan de huidige tijd ( Assen/Maastricht: Van Gorcum, 1987). p. 47; 2. De Gent, Boekmancahier 16, pagina 8/14.
6) A. Martis. ‘Terminologie en ideologie’ in Industrie en vormgeving in Nederland 1850-1950 (Amsterdam: Stedelijk Museum, 1985), p. 1521.
7) Van Dam en van Praag halen in hun catalogus het interview aan dat Fré Cohen in 1941 geeft aan het Joodsche weekblad. Zij zou door de directeur van de NV Draka, ir. Jan Teewis Duyvis, zijn geïntroduceerd bij de SDAP-uitgeverij De Ontwikkeling. Draka’s aanbeveling is vanwege de monografie van Van Dam/Van Praag in diverse biografieën terechtgekomen. In de noten nuanceren de auteurs hun bewering. Het gaat bij de aanbeveling waarschijnlijker om een introductie door het hoofd van de afdeling inkoop, I. Monas, stellen ze.
Duidelijk is dit: Fre Cohen bij NV Hollandsche Draad en kabelfabriek treedt in dienst wanneer de fabriek 9 jaar bestaat. Men maakt reclame voor het gebruik en nut van electrische apparaten. De NV Draka is – in 1910 – gesticht door ir. Jan Teewis Duyvis en ir. Francis Howe. De NV Philips heeft fors geïnvesteerd in de fabriek. Anton en Gerard Philips zitten in de raad van commissarissen van de NV Draka. Het gaat goed met het bedrijf. In 1919 keert de NV Draka 68 procent dividend uit. De werkomstandigheden zijn niet slecht. De fabriek bezit een personeelskantine en een (arbeiders) Contact-commissie’. Het loon is echter afhankelijk van het cijfer dat arbeiders van hun leiding krijgen. Aan alle arbeiders worden tevens gedragsboekjes uitgereikt, wat een communist later deed verzuchten dat de bewaarschool er niets bij was.
In 1922 is er een arbeidsconflict bij de NV Draka. Acht meisjes worden ontslagen om ‘onduidelijke redenen’. Na het ontslag van de acht, leggen spontaan veertig meisjes en twintig jongens hun werk neer uit solidariteit. Zij worden op staande voet ontslagen. Oftewel: een derde van alle werknemers wordt in 1922 ontslagen, als Fré Cohen bij de NV Draka werkt. Deze ontslaggolf kan Fré Cohen niet onberoerd hebben gelaten. Gelet op dit conflict moeten we zeker vraagtekens zetten achter de ‘aanbeveling door de directeur van de fabriek’. De NV Draka is tijdens de hele oorlog, met uitzondering van de hongerwinter, blijven produceren. Toen de aanvoer van rubber stokte in de Tweede wereldoorlog, liep de productie weliswaar terug, maar schakelde men over op de door de staatsmijnen geleverde kunststof ‘Stamikol’. Cohens uitlatingen in Het Joodsche Weekblad moeten volgens mij gezien worden als een vorm van behoedzaamheid, ingegeven door lijfsbehoud.
8) Cohen kon ook de Typografische Bibliotheek van de Lettergieterij Amsterdam raadplegen, in 1914 opgericht door de boekverzorger en letterontwerper Sjoerd H. de Roos. Iedereen die belangstelling voor het drukkersvak had, kon bij deze bibliotheek terecht.
9) Socialisten en Communisten waren het hartgrondig oneens over de benadering van het kapitalistisch systeem. Of: ‘..Die sozialistische Arbeiterbewegung setzte sich zum Ziel die ökonomische Lage der Arbeiter zu verbessern und die Arbeiter an den Leistungen der Gesellschaft partizipieren zu Iassen. Die Gewerkschaften arbeiteten dazu innerhalb des Systemen: sie korrigierten lediglich soziale Ungleichheiten.’ geciteerd in Julia Meer, Neuer Blick auf die Neue Typografie.
10) Deze staat onder redactie van Jelle Troelstra en Henri Polak. In deze reeks zijn verschenen Friedrich Engels, Het ontstaan van de familie, van het privaat-eigendom en van de staat; Karl Kautsky, Thomas More en zijn Utopia; Het anarchisme in de arbeidersbeweging en Het kapitalisme in Nederland.
11) Vorrink was een exponent van het ‘gezindheidssocialisme’ en vooral door hem nam de SDAP afscheid van het marxisme. De dichter Herman Gorter heeft zich eerder, in 1909, van de SDAP afgekeerd. Hij richt de communistische partij op.
12) Een naakt meisje, dat is een vrijzinnig beeld dat teruggrijpt op de klassieke kunst. Met Napoleon was in grote delen van Europa de Griekse en Romeinse kunst in het kunstonderwijs maatgevend geworden. De Nederlandse schilders uit de zeventiende eeuw hadden afgedaan, het waren ‘genreschilders’ die realistisch, dus weinig verheven onderwerpen schilderden. Het vignet van een jonge, joodse vrouw, strookt overigens niet met het traditionele orthodoxe perspectief. In de Sjoelchan Aroech lezen we: ‘Any part that women traditionally cover, if a handbreadth is uncovered, a man may not recite holy words in sight of them. (A handbreadth is about 3 inches.) This includes the hair of a married woman and the sound of a woman singing. Other women, however, may pray and learn in sight of these things. If there is a woman singing and there’s no way for the man to avoid it, he may study and pray, being extra careful to concentrate on his learning or davening and not on the singer.’
13) Jet van Dam van Isselt was getrouwd met SDAP-kamerlid A. Kleerekoper, zoon van rabbijn Samuel Kleerekoper.
14) Met de leus: ‘Vestigt uw fabriek in Amsterdam. De grootste sluizen ter wereld: verbinding van Amsterdam met de Noordzee.’
15) Zie A.A.M. Stols, Het Schoone Boek, 1935; in de reeks De toegepaste Kunsten in Nederland. Een reeks monografieën over hedendaagsche sier en nijverheidskunst, (Heruitgave Interbook International: Schiedam, 1979); met een voorwoord van prof. dr. G. Ovink. p. 90–94.
16) Saskia de Bodt, 2015 p. 68.