droosje, 1955
Ro Mogendorffbetekenis: Jidd. drosche, droshe) verklaring, preek, redevoering, langdradig betoog, kletspraatje, vermaning. • (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914) • (J.G.M. Moormann: De geheimtalen: Bronnenboek. 1934)
bron: ensie.nl