Arti et Amicitiae
Maatschappij Arti et Amicitiae
kunst en vriendschap
Amsterdam 1839 – heden
Arti is een vereniging van beeldende kunstenaars en kunstliefhebbers, gevestigd aan het Rokin 112 te Amsterdam.
het begin
Aan het begin van de tweede helft van de negentiende eeuw verminderde de overheid de steun voor de eigentijdse kunst. Het kunstklimaat veranderde. Belangrijke ontwikkelingen waren de toename van het aantal kunstenaars en van het aantal tentoonstellingen en inzendingen voor deze tentoonstellingen.
De groei van het aantal kunstenaars zorgde ervoor dat door de ontstane concurrentie nieuwe stromingen ontstonden, die door de leden van de diverse overheidsinstanties niet werden gewaardeerd. Het toenemende aantal tentoonstellingen zorgde ook voor de dalende reputatie van de exposities.
In 1822 startte de Kunstacademie in Amsterdam. Er waren 4 afdelingen met ieder hun eigen directeur. Die directeuren werden in 1839 de oprichters van Arti et Amicitiae, een particulier initiatief dus, met als doel de kunsten tot nieuwe bloei te brengen.
Artis
Het idee voor Arti & Amicitiae ontstond in de dierentuin Artis. Natura Artis Magistra, een particulier initiatief van beoefenaars van de natuurwetenschappen, opende een gebouw voor de collectie opgezette dieren. Iedereen die er in Amsterdam toe deed was uitgenodigd.
Deze opening bracht twee bezoekers, architect Tetar van Elven en graveur Taurel, op het idee dat ook kunstenaars zich zouden kunnen verenigen.
Samen met de schilders Pieneman en Kruseman en de beeldhouwer Royer richtten zij Arti & Amicitiae op. Allen waren op dat moment zeer succesvolle kunstenaars en waren op verschillende afdelingen aangesteld als directeur bij de academie door Willem I.
koffiehuis de Karseboom
Op 3 december 1839 werd de vereniging officieel opgericht in koffiehuis de Karseboom in de Kalverstraat. De oprichters hadden drie doelen voor ogen: bevordering van de kunsten, verbetering van de sociale en economische positie en verbroedering van kunstenaars.
‘Kunst en vriendschap’ was de spreuk waarmee genodigden die vergadering konden bijwonen. De leus van de vereniging werd ‘gelijkheid, openhartigheid en vrolijkheid.’
Nederland’s de eerste vereniging van beeldende kunstenaars
Zo werd in Nederland de eerste vereniging van beeldende kunstenaars opgericht onder bescherming van H.M. de Koningin-Regentes. In juli 1840 kocht Arti et Amicitiae bij openbare veiling het gebouw ‘Grand Salon Duport’ aan het Rokin. Rond 1854 verwierf Arti een achterliggend winkelpand aan de Kalverstraat en in de loop van de tijd kwamen er meer gebouwen omheen bij. Het interieur is voor een groot deel ontworpen door de architect Berlage.
Het erebord in het trappenhuis vermeldt een lange rij van illustere leden, zoals: Lizzy Ansingh, George Hendrik Breitner, Marius Bauer, Bernard Blommers, de gebroeders Jacob, Willem en Matthijs Maris, Isaac en Jozef Israëls, Lourens Alma Tadema, Hendrik Willem Mesdag, Jan Sluijters, Jan Toorop, Johan Hendrik Weissenbruch, Willem Witsen, Coba Ritsema en Kees Maks.
Arti wordt niet structureel gesubsidieerd en is onafhankelijk. In haar lange bestaan organiseerde Arti vele tentoonstellingen van het werk van leden en niet-leden zoals: Chagall, Liebermann en Franse impressionisten. Het huidige tentoonstellingsbeleid is voornamelijk gericht op eigentijdse kunst.
De Amsterdamse kunstenaarsvereniging organiseerde niet alleen tentoonstellingen en evenementen van en voor werkende leden, maar lieten ook niet-werkende leden toe. Deze niet-werkende, kunstlievende leden genaamd, waren vanzelfsprekend in kunst geïnteresseerden en potentiële kopers van de kunst der werkende leden. Hiertoe organiseerden de kunstenaarsverenigingen naast de tentoonstellingen ook kunstbeschouwingen en lezingen over kunst door de werkende leden. Verder organiseerden zij meer informele avonden zoals feesten, gekostumeerde bals, diners en de zogenaamde “gezellige bijeenkomsten”. Het bleek een succesvolle wijze om kunstschilders en verzamelaars in een ongedwongen sfeer samen te brengen.
Het weduwen- en wezenfonds
Op 23 november 1840 werd de ‘Komissie over de Kunstzaal’ geïnstalleerd, die samen met het bestuur de tentoonstellingen organiseerde. De opbrengst kwam ten goede aan het weduwen- en wezenfonds. Hiermee steunde Arti – in een tijd dat nog geen sociale voorzieningen bestonden – nabestaanden van overleden kunstenaarsleden.
Bibliotheek
De bibliotheek werd nog geen jaar later opgericht. Het ‘gemis in ons vaderland van eenige voldoende publieke inrichting van gelijken aard’, was voor de vereniging reden voor haar leden een ‘kunstboekerij’ op te zetten.
De kern van de collectie werd gevormd in de jaren vanaf de oprichting tot 1875, de bloeiperiode van Arti. In het aanschafbeleid lag het accent op die vakliteratuur die voor privé-aanschaf te kostbaar was. Een belangrijk deel van de collectie kwam tot stand door schenkingen, die keurig werden vastgelegd in de jaarverslagen.
Dat Arti et Amicitiae in de negentiende en begin twintigste eeuw een conservatieve koers volgde, komt ook tot uitdrukking in de bibliotheekcollectie; Hoewel deze een “vraagbaak voor het wetenschappelijke der Kunst” pretendeerde te zijn, schoot de boekverzameling voor wat betreft de avant-gardistische kunststromingen danig tekort. Toch bevat de collectie tal van belangrijke bronnen en kon door de verwerving van deze boekerij menig hiaat in de kunsthistorische kennis worden opgevuld.
Nieuw bestuur
De installatie van een nieuwe en jonger bestuur zorgde rond 1893 voor een lichte opleving in het tentoonstellingsbeleid. De Amsterdamse impressionisten, die wel als Arti-leden individueel op de salons konden exposeren, kregen in 1892 de gelegenheid zich gezamenlijk te presenteren.
De werken voor deze eenmalige ‘keuze-tentoonstelling’ werden door jonge schilders en studenten uitgekozen ter gelegenheid van een jubileum van de Amsterdamse Universiteit. Er was werk te zien van jonge kunstenaars als Jan Toorop, Isaac Israëls, Johan Thorn Prikker en zelfs Vincent van Gogh.
WO II
Arti et Amicitiae hield zich voor de Tweede Wereldoorlog zelden bezig met politieke kwesties. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen joodse en niet-joodse kunstenaars. Het affiche van Mommie Schwarz, Aquarellen zwart-wit en beeldhouwwerken uit 1928 laat zien dat joodse kunstenaars voor de oorlog betrokken leden waren van Arti et Amicitiae. Daarnaast was de vereniging voor de oorlog heel trots op de banden met het koningshuis en met koningin Wilhelmina als beschermvrouwe van Arti et Amicitiae. De koninklijke band sneuvelde tijdens de bezetting. Het portret van Koningin Wilhelmina uit 1911 van Thérèse Schwartze werd onder druk van de bezetters door Arti opgeborgen.
vijftien joodse kunstenaars uit de vereniging
De Nederlandsche Kultuurkamer was een door de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog ingesteld instituut, waar alle kunstenaars, schrijvers, journalisten, muzikanten, filmacteurs en podiumartiesten bij aangesloten moesten zijn om te mogen werken. Het oogmerk was de pers en de kunstenwereld onder strenge controle te houden en waar nodig te censureren. De Kamer was onderdeel van de nazificatie van de Nederlandse samenleving tijdens de bezetting.
De Amsterdamse kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae sloot zich aan bij de Kultuurkamer.
Arti kondigde aan dat haar leden het inschrijfformulier voor de Kultuurkamer moesten invullen en een ariërverklaring moesten opsturen. Ze meldde zich aan bij de Kultuurkamer. Op een enkeling na handelden de leden uit opportunistische motieven en hadden daar later weinig spijt van omdat de exposities bij Arti als Kultuurkamer in de oorlog astronomische bedragen opleverden. Zo royeerde Arti zonder pardon vijftien joodse kunstenaars uit de vereniging toen de Duitse bezetter daar in 1941 om vroeg.
Dit waren Martin Monnickendam, Marinus van Raalte, SalomonGarf, Baruch Lopes de Leao Laguna, Charlotte Boom-Pothuis, MarianneFranken, Felix Hess, Maria Boas-Zélander, Jo Spier, Mommie Schwarz, David Schulman ( de zoon van Lion Schulman), Hendrika van Gelder, Jaap Kaas, Max van Dam en Mozes Cohen. Salomon Garf was sinds 1938 tweede secretaris van Arti.Volgens het jaarverslag van 1941 trok hij zich in de loop van het jaar terug uit het bestuur.
(Van de vijftien in 1941 geroyeerde joodse leden overleefden alleen schilder David Schulman, tekenaar Jo Spier en beeldhouwer Jaap Kaas de oorlog. Martin Monnickendam bezweek begin 1943 aan een longontsteking in zijn Amsterdamse woning. Ook Charlotte Boom-Pothuis overleed aan een natuurlijke dood in Amsterdam. De overige tien – Marinus van Raalte, Salomon Garf, Baruch Lopes de Leao Laguna, Marianne Franken, Felix Hess, Maria Boas-Zélander, Mommie Schwarz, Hendrika van Gelder, Max van Dam en Mozes Cohen – kwamen aan hun einde in een concentratie kamp.)
Verzet
Uiteraard waren er ook leden die als protest hiertegen uit de vereniging gingen, zoals Arti-lid Dirk Vis en Gerrit van der Veen.
Gerrit van der Veen
Gerrit van der Veen werd verzetsleider en vervalste persoonsbewijzen. Zijn eerste vervalsingen waren nog niet van echt goede kwaliteit, maar al snel vond hij een manier waarop hij het watermerk op een heel precieze wijze kon namaken. Aanvragers van een nieuw persoonsbewijs moesten hier naar draagkracht voor betalen. Mensen met veel geld betaalden veel, mensen met weinig geld kregen het soms voor niks. Gerrit van der Veen was niet uit op winst, hij wilde zo veel mogelijk mensen uit de handen van de Duitsers houden. Van der Veen was ook mede verantwoordelijk voor aanslagen op het Gewestelijk Arbeidsbureau en het Amsterdams bevolkingsregister en overvallen op de Landsdrukkerij in Den Haag en het huis van bewaring aan de Weteringsschans te Amsterdam. Door deze laatste actie werd hij binnen 2 weken opgepakt en begin juni 1944 in de duinen bij Overveen gefusilleerd.
Dankzij Gerrit van der Veen en andere kunstenaars hebben tienduizenden de oorlog kunnen overleven.
Ter ere van Van der Veen werd in 1946 de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 opgericht met als doel het uitloven van twee prijzen: een voor de letterkunde en een voor de beeldende kunst. De stichting wilde daarmee Van der Veen eren als oprichter van het kunstenaarsverzet en naast hem ook de andere in concentratiekampen omgekomen of gefusilleerde kunstenaars en wetenschappers die tot de verzetsgroep behoorden.
‘arisch’
De leden van Arti et Amicitiae die ‘arisch’ geworden waren konden eindelijk, na de magere jaren dertig, weer goed geld verdienen, door hun ‘gezonde’ werken te verkopen. De nationaalsocialisten hadden een voorkeur voor realistische, traditionele kunst.
Thema’s als de natuur, burgerlijke cultuur, stillevens, boeren en vissers werden gewaardeerd. Het werk Sneeuw (1942) van Coenraad Matthias Garms was een voorbeeld van een Arti-kunstenaar die geld verdiende door zijn werk te verkopen aan het nationaalsocialistische Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK).
Er waren ook ‘arische’ kunstenaars die zich vrijwillig aansloten bij organisaties van de bezetter en propaganda maakten voor de nationaalsocialisten. Ed Gerdes was hier een voorbeeld van. Hij was naast Arti-lid NSB-lid en hoofd van de afdeling Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid binnen het DKV.
NSB’er Henri van de Velde, Arti-lid in de jaren dertig, maakte met zijn werk Engel der gerechtigheid/Engel der wrake uit 1942 propaganda voor de nationaalsocialisten.
Het propaganda-affiche ‘Socialisme van den nieuwen tijd’ uit 1943 werd ontworpen voor de gelijknamige expositie, die op last van de bezetter werd gehouden in de zalen van Arti.
na WO II
Na de oorlog werd Arti berispt en bestraft vanwege haar houding gedurende de oorlog. Na de oorlog kreeg Arti te maken met een zuivering. Van de 165 veroordeelde kunstenaars in Nederland waren er 28 lid geweest van Arti.
De Koninklijke medaille, die jaarlijks werd uitgereikt door Wilhelmina aan een verdienstelijk Arti-lid, werd na de oorlog, doordat Wilhelmina zich terugtrok als beschermvrouwe, omgedoopt tot ‘Arti-medaille’. Uiteindelijk overleefde Arti de naoorlogse jaren en organiseerde het weer exposities.
Van de 15 verbannen joodse leden overleefden er dus slechts drie de oorlog, onder wie tekenaar Jo Spier. Alleen hij meldde zich na een paar jaar weer aan als lid van Arti. Arti bleef nog geruime tijd een behoudende vereniging, maar zo nu en dan waren vonkjes van vernieuwing en verjonging zichtbaar.
Arti opende haar deuren in 1948 éénmalig voor abstracte en expressionistische kunst. Het zou vervolgens nog wel enige jaren duren voor Arti de vernieuwing werkelijk binnenliet.
bron: wikipedia / arti / kunstenaarsinoorlogstijd.nl / onsamsterdam.nl / trouw.nl /Wesselink, C. C. (2014). Kunstenaars van de Kultuurkamer: Geschiedenis en herinnering- blz. 100 & 241.