Artis tijdens WO II
Artis tijdens WO II
In de vijf jaar dat Nederland bezet was, is er geen enkele onderduiker in Artis door de bezetters ontdekt.
Ontstaansgeschiedenis van Artis
Artis, dierentuin te Amsterdam is opgericht in 1838 onder de naam Natura Artis Magistra door de heren Westerman, Werlemann en Wijsmuller, met als doel “Het bevorderen van de kennis der Natuurlijke Historie”.
De meeste Europese dierentuinen waren toen privébezit, maar in navolging van de London Zoo (1828) wilde ook Artis algemeen toegankelijk zijn. Artis is begonnen op het terrein rondom de huidige Kinderboerderij, toen het Buiten Middenhof geheten.
de eerste collectie
De eerste collectie was niet erg opzienbarend – een paar papegaaien, aapjes en een Surinaamse boskat – maar een jaar later kon het hele “reizende beestenspul” van C. van Aken worden overgenomen. Een dierenstoet met aan het hoofd de grote olifant Jack, vergezeld van onder andere leeuwen, een panter, een tijger, een poema, hyena’s, ijsberen, bruine beren, een zebra, een gnoe, een kangoeroe, en zelfs een boa constrictor van meer dan vijf meter lang. In één klap was Artis een echte dierentuin geworden.
uitbreiding
In de eerste veertig jaren van haar bestaan van 1838 tot circa 1878 kon Artis uitbreiden tot een oppervlakte van ruim 10 hectare en breidde de diercollectie eveneens langzaam uit. Daarnaast groeide de verzameling van “dode voorwerpen” waarvoor in 1850-1855 een indrukwekkend museum werd gebouwd, het ‘Groote Museum’.
Arti
Het idee voor Arti & Amicitiae ontstond in de dierentuin Artis;
Natura Artis Magistra, een particulier initiatief van beoefenaars van de natuurwetenschappen, opende een gebouw voor de collectie opgezette dieren. Iedereen die er in Amsterdam toe deed was uitgenodigd.
Deze opening bracht twee bezoekers, architect Tetar van Elven en graveur Taurel, op het idee dat ook kunstenaars zich zouden kunnen verenigen. Samen met de schilders Pieneman en Kruseman en de beeldhouwer Royer richtten zij Arti & Amicitiae op.
Joodse kunstenaars en Artis
Omdat Artis in het Portugese deel van de Jodenbuurt lag, waren Sefardische kunstenaars er kind aan huis. Onder hen bevonden zich Henri Teixeira de Mattos, een internationaal geroemde dierenbeeldhouwer, zijn beide neven Joseph Teixeira de Mattos en Joseph Mendes da Costa, de schilder-illustrator David Bueno de Mesquita, de befaamde Samuel Jessurun de Mesquita, wiens oeuvre bestaat uit grafische voorstellingen van dieren, en de Asjkenazische schilder Martin Monnickendam.
‘Mr. Artis’
‘Mr. Artis’, Jaap Kaas was de Asjkenazische beeldhouwer, de enige die zijn atelier in de dierentuin had. In de beginjaren van de oorlog had hij de leiding over de Joodse kunstacademie en toen hij moest onderduiken, was dat natuurlijk in Artis.
WO II
Door een reeks maatregelen werden de joden geleidelijk afgezonderd van de rest van de bevolking. En zoals alle cafés, parken en openbare gelegenheden, werd ook Artis vanaf september 1941 voor Joden verboden.
‘verboden voor Joden’
Artis hing het bord ‘verboden voor Joden’ aan het hek, hiermee vielen zij in het gevlei van de Duitsers en de NSB. Er waren zelden controles. In totaal moesten 335 leden ‘bedanken’. Heel netjes betaalde Artis hen de helft van de voor dat jaar betaalde contributie terug.
de hele oorlog open
Artis was in de Tweede Wereldoorlog een van de weinige plekken in Amsterdam waar mensen nog konden ontspannen. De dierentuin bleef de hele oorlog open en ook veel Duitsers kwamen er een middagje spenderen.
ontslag Rudolf Polak
Op 4 december 1940 kon directeur Armand Sunier niet langer onder de nieuwe regelgeving uit en moest Rudolf Polak, oprichter en beheerder van het insectarium, worden ontslagen. Als blijk van waardering voor zijn aan Artis bewezen diensten werd de betaling van zijn vergoeding gehandhaafd.
Via Gedeputeerde Staten van Noord Holland lukte het Sunier vervolgens nog om het ontslag nietig te verklaren, omdat de ‘vrijwilliger’ Polak niet beschouwd kon worden als lid van het Artispersoneel. Bovendien ontving hij voor zijn werkzaamheden geen loon maar slechts een onkostenvergoeding.
Sunier had Polak ondertussen uitbundig aangeprezen als een onmisbare entomologische geleerde, waarvan er in Nederland geen tweede te vinden was.
Uiteindelijk werd Polak toch afgevoerd naar een Nederlands concentratiekamp. Sunier zorgde er echter wel voor dat hij op een lijst kwam te staan van bijzonder waardevolle en onmisbare personen; ‘Joden, die eventueel konden worden uitgewisseld c.q. verkocht tegen goederen uit Zwitserland’. En met succes!
Op de eerste bestuursvergadering na de oorlog, op 21 juni 1945, deelde Sunier mede:
‘De oud-beheerder van het insectarium is in leven. Hij werd door de Duitsers weggevoerd, maar is nu in Zwitserland en maakt het goed.’
Joodse bestuursleden
Hoewel Artis verder geen joodse medewerkers in dienst had kende de hoofdstedelijke dierentuin wel drie Joodse bestuursleden, Eduard Polak, Emanuel Boekman en de voorzitter, de flamboyante Robert May, directeur van de bank Lippmann Rosenthal & Co.
Eduard Polak
De gedeputeerde van de Provincie Noord Holland, Eduard Polak, kon tijdig ontkomen naar Engeland.
Emanuel Boekman
Op 15 mei 1940, toen de Duitse bezetting een feit was, pleegde dr. Emanuel Boekman, bestuurslid van Artis namens de gemeente Amsterdam, samen met zijn vrouw zelfmoord. Hij was een van de bekendste joden van Amsterdam: wethouder voor Onderwijs en Kunst, en vooraanstaand socialist.
Robert May
Voorzitter Robert May zag kans zich ‘administratief dood te laten verklaren’ en overleefde hierdoor in zijn eigen appartement de bezettingsjaren. May overleed op 21 augustus 1962 op een leeftijd van 88 jaar.
Ondergedoken in Artis
In de oorlogsjaren vonden tussen de twee- en driehonderd mensen in de tuin – verstopt in tal van dierverblijven, op hooizolders en in de holle apenrots en bokkenrots – een veilig onderkomen; vooral joodse buurtbewoners, jonge mannen die aan dwangarbeid in Duitsland probeerden te ontkomen en mensen uit het verzet.
Niemand wist precies hoeveel mensen er waren. Er werd om redenen van veiligheid ook niet over gesproken.
Ze zaten bijvoorbeeld verstopt in de Apenrots, de Bokkenrots en op de zolder van de Roofdierengalerij. Tijdens razzia’s in de Jodenbuurt vluchtten mensen naar Artis, waar ze zich meldden bij oppasser Van Schalkwijk. Hij legde een plank over de gracht rond de Apenrots, zodat de mensen zich daarin konden verschuilen. Door het water rond de rots hadden de Duitsers geen idee dat er mensen in verstopt zaten.
Voor sommige onderduikers was het na de oorlog een verrassing te horen, dat een goede vriend of vriendin slechts enkele stallen verder had gebivakkeerd.
De directeur Armand Sunier
Directeur Sunier zorgde ervoor dat de verschillende onderduikers in de dierentuin terecht konden zodat mensen in ieder geval tijdelijk veilig waren. Hij zat niet actief bij het verzet, maar hij had een pragmatische houding. Hij onderhield een zakelijke relatie met de Duitsers, maar hielp ondertussen mensen die gevaar liepen. Zijn tactiek om niet te veel aandacht op Artis te vestigen ging zelfs zo ver dat zijn eigen zoon gewoon moest gaan werken in Duitsland. Directeur Sunier wilde niet dwarsliggen, zodat de Duitsers Artis met rust zouden laten en er niet te veel inspecties uitvoerden.
voorraden
Dat de vaste en tijdelijke bewoners van Artis niet aan de honger zijn bezweken komt door de directeur Armand Sunier. Voor de oorlog had hij als voorzorgsmaatregel al grote hoeveelheden brandstof, hooi, zaden en vlees ingeslagen. Bovendien had dr. Sunier met veel overredingskracht bij de bezetter een forse toewijzing (de Duitsers hielden erg veel van dieren) weten los te krijgen voor de nodige hoeveelheden hooi en stro, en redelijk assortiment aan vis, vlees, groente, fruit en zaden. Zo hoefden in de eerste oorlogsjaren in Artis geen dieren en mensen honger te lijden.
Zelfs waren er nog sigaretten; boven de leeuwen zaten namelijk 2 zoons van tabakswinkelier Swaan ondergedoken.
Anton Portielje
Naast Sunier was er ook de Inspecteur der Levende Have, dr. Anton Portielje. Pas na de oorlog bleek dat beiden, onafhankelijk van elkaar, allerlei mensen hadden laten onderduiken. Tijdens de oorlog hebben ze dat van elkaar nooit geweten.
hongerjaren 40-45
Tijdens de hongerjaren in 1944-1945 werd bijna driemaal zoveel entreegeld geïnd als daarvoor; sommige bezoekers kwamen voor de warmte in het reptielenhuis, het vogelhuis en het aquarium. Anderen kwamen voor het dierenvoedsel. ‘We waren broodmager en glipten door de spijlen van het hek naar binnen’, zei een Amsterdammer na de oorlog. ‘Dan verstopten we ons in de bosjes, en als de voedselkar langs was geweest, probeerden we met kromme breinaalden en stokken met een spijker de boterhammen uit het berenhok te pakken’.
verzetsman Henk Blonk
De verzetsman Henk Blonk dook in 1942 onder in de tuin omdat hij door de Duitse politie werd gezocht. Het Parool van 13 januari 1982: “Henk Blonk, één van de onderduikers die zich in Artis op de Plantage Middenlaan tijdens oorlog schuil hebben gehouden, zat enkele weken in het wolvenverblijf, omdat hij wapens voor het verzet maakte of repareerde. Het werd hem een beetje te heet onder de voeten toen hij op het nippertje ontsnapte bij een inval van de Grüne Polizei op een onderduikadres bij de Loosdrechtse Plassen. Ik was al mijn contactadressen kwijt en heb toen met oppasser Van Schalkwijk van het apenhuis gepraat.
“Hij zei: ‘Ga vannacht maar in het hok van de chimpansee’. Ik sliep dus in het hok van de chimpansee. Het barstte er van de kakkerlakken. Ze liepen over me heen en hebben zelfs een stuk van mijn wenkbrauw opgevreten.
In de kooi ernaast zat de gorilla Japie. Japie zat me de hele tijd door een gaatje in de wand te beloeren. Je dacht redelijk veilig te zitten maar die aap verlinkte eigenlijk alles.”
Overdag mengde Blonk zich, net als alle andere onderduikers van Artis, gewoon onder het publiek. Er hing dan een vreemde sfeer in de tuin.
NSB-sympathieën
Van slechts twee personeelsleden is het bekend dat ze NSB-sympathieën hadden. De een heeft zelf ontslag genomen en de ander vertrok naar het Oostblok met de belofte dat hij nooit zou praten over wat hij in Artis allemaal had gezien. En daar heeft hij zich aan gehouden.
de bezetters
Natuurlijk kwamen de bezetters wel eens naar Artis om onderduikers te zoeken. Maar de directie en verzorgers hadden altijd wel een verhaal klaar, zodat ze niet verder zochten. Zoals ‘dieren dragen vaak ziektekiemen met zich mee en dat is voor dieren oké, maar gevaarlijk voor mensen’.
vredige haven
Tijdens de oorlogsjaren was Artis een relatief vredige haven; de meeste bewoners van Artis leken zich er betrekkelijk veilig te voelden.
Een Joodse onderduiker die enige tijd in het keukentje van het vogelhuis verbleef, vertelde in 2008 dat hij er beslist een prettige tijd had gehad – het sobere menu van wortels, uien, resten zelfgebakken brood en stroop van op de kachel uitgekookte suikerbieten- ten spijt. Een ander van hen herinnerde zich naderhand de nachtelijke wandelingen bij een ‘mooie, lichte maan’.
bron: huisdepinto.nl / artis.nl / dedokwerker / historiek.net / volkskrant.nl / onh.nl / het parool
zie hier een 5 minuten bijzonder stukje film met als titel: ‘Schuilen bij de apen. Artis in oorlogstijd’.