Kunstenaars in Parijs
Parijs; de onbetwiste kunsthoofdstad van de wereld
Parijs was een stad die als een magneet werkte op iedereen met artistieke ambities, uit Nederland en de rest van de wereld.
opwindend stadsleven
Parijs had een opwindend, bruisend stadsleven. Je kon er uitgaan tot diep in de nacht en leven als een bohémien.
kunst en opleidingen
Parijs had de mooiste musea, de beste opleidingen, de slimste kunsthandelaren en vooral de meest inspirerende kunstenaarsscene.
Parijs was in de 19de eeuw een droomstad. ‘Den grootsten tooverklank mijns levens. Daar vlamt de fakkel der moderne kunst en woont de geestdrift en de liefde voor haar, daar zijn hare ijverigste aanbidders en hare uitverkorene lievelingen‘, schreef de schilder Gerard Bilders.
Nergens ter wereld was zo veel kunst te zien. Zo werd in 1793 het Musée du Louvre geopend en in 1818 het Musée du Luxembourg voor eigentijdse meesters.
Prix de Rome
Ook voor Nederland was Frankrijk in die tijd allesbepalend, zeker op cultureel gebied. Tussen 1806 en 1810, tijdens zijn korte Nederlandse regeerperiode, maakte koning Louis Napoleon een begin met een nationale bibliotheek, een nationaal Rijksmuseum en stelde de Prix de Rome in, waarmee jonge kunstenaars in Rome en Parijs konden studeren.
De eerste Nederlandse kunstenaars
De eerste Nederlandse kunstenaars in Parijs draaiden volop mee in de officiële Franse kunstwereld.
De Tilburgse burgemeesterszoon Gerard van Spaendonck arriveerde in 1769 en werd hofschilder van Lodewijk XVI, dankzij zijn stillevens van bloemen en planten.
Ary Scheffer, aangekomen in 1811, groeide uit tot een van de beroemdste schilders van Frankrijk en was bevriend met koning Louis-Philippe, die van 1830 tot 1848 regeerde.
treinverbinding
Vanaf 1847 was er een directe treinverbinding vanaf Antwerpen, binnen een dag was je vanaf Amsterdam of Rotterdam op het Gare du Nord.
Meer dan duizend Nederlandse kunstenaars woonden in de negentiende eeuw korte of langere tijd in Parijs. Gemiddeld bleven ze iets meer dan zes jaar.
wisselwerking
De Franse kunstenaars inspireerden de Nederlandse kunstenaars en de Nederlanders inspireerden hun Franse vakgenoten.
Amsterdam en Den Haag waren maar suffe provinciesteden vergeleken met het grote Parijs.
De Salon
Het hoogtepunt in het kunstleven was de jaarlijkse Salon, georganiseerd door de Académie des Beaux Arts, een staatsinstelling. In die tijd zagen mensen maar heel weinig afbeeldingen, en zeker heel weinig afbeeldingen in kleur, maar op de Salon kon je een keer per jaar honderden schilderijen zien.
De Salon kon een kunstenaar maken of breken. Toegelaten worden was van levensbelang, maar garandeerde nog geen succes. De zalen werden van plint tot plafond volgehangen met schilderijen. Een klein tableautje hoog in de hoek werd nauwelijks opgemerkt.
Kunstenaars maakten daarom grote doeken of smeekten de jury om een betere plek. De criticus Zacharie Astruc omschreef de Salon als ‘een bloedige oorlog van ambities – degenslagen worden met het penseel aangebracht, maar zijn net zo dodelijk‘.
Er was een groot nadeel: de toegang tot de Salon werd bewaakt door de bejaarde en oerconservatieve leden van de Académie des Beaux Arts, waardoor de Franse kunst dreigde te verstenen.
Ary Scheffer
In 1836 weigerde Scheffer op de Salon te exposeren uit protest tegen het feit dat vernieuwende kunstenaars als Eugène Delacroix steevast werden uitgesloten.
Scheffer, zoon van een kunstenaarsechtpaar, kwam na het overlijden van zijn vader met zijn moeder naar Parijs.
Hij kreeg een Franse kunstenaarsopvoeding, werd in 1822 tekendocent van de kinderen van de toekomstige Franse koning Lodewijk-Filips en kende kunstenaarsgrootheden als Delacroix, Ingres en Géricault persoonlijk. Hoewel zijn stijl niet iedereen beviel – Charles Baudelaire noemde zijn werken ‘sentimenteel nageaapt‘ – had zijn werk tot in Nederland invloed. Zo kopieerde Jozef Israels bijvoorbeeld Scheffers melancholische compositie ‘van een meisje in tranen aan de oever van de zee’ vrijwel één op één naar een ‘Ophelia’.
de kunsthandel en uitgever Goupil
Schuin tegenover het huis van Scheffer moet het tegen het einde van zijn leven een drukte van belang zijn geweest: de kunsthandel en uitgever Goupil bouwde er een indrukwekkend hoofdkantoor. Op de bovenste twee verdiepingen waren kunstenaarsateliers, eronder een expositieruimte en een drukkerij voor de prenten. De tactiek: Goupil gaf getalenteerde kunstenaars een opleiding in ruil voor het exclusieve gebruik van de schilderijen in prentvorm.
een alternatief circuit
Vanaf de jaren dertig van de negentiende eeuw ontstond een alternatief circuit rond de kunsthandel die een opkomende bourgeoisie bediende. Schilders werden minder afhankelijk van de Salon. Ook de onderwerpkeuze veranderde. De nieuwe burgerij was minder geïnteresseerd in plechtstatige historische stukken, en meer in sfeervolle landschappen. Juist terwijl traditioneel gezien historische stukken het meeste prestige hadden en landschappen onder aan de ladder stonden.
Montmartre als vrijplaats
Montmartre was een stuk landelijker dan nu. Precies dat was de reden dat de Hollanders hier terechtkwamen: tot 1860 had de noordelijke wijk buiten de stadsgrenzen gelegen, en viel buiten de stadsbelasting. Ook daarna was het nog goedkoper en er was ruimte voor ateliers.
Ook vestigden nog veel meer schilders, vanaf de tweede helft van de 19de eeuw, zich in Montmartre. Het was een ruige wijk, een vrijplaats waar geen belasting op wijn hoefde te worden betaald.
Aan de voet van de heuvel verrezen vermaakspaleizen als de Moulin Rouge, waar burgerheren zich amuseerden met danseresjes, wasvrouwen en arbeidersmeisjes, die al dan niet bijklusten in de betaalde liefde.
Op de heuvel zelf woonden arbeiders en kunstenaars, onder wie de Nederlanders Vincent van Gogh, Kees van Dongen en George Hendrik Breitner.
WO II
De Tweede Wereldoorlog was een enorme klap. Piet Mondriaan en andere kunstenaars vertrokken naar de Verenigde Staten, evenals grote kunsthandelaren, zoals de Joodse familie Rosenberg, die Picasso vertegenwoordigde.
na de WO II
Daarna werd de Franse cultuur overvleugeld door de Angelsaksische popcultuur.
Parijs is nog steeds een prachtige stad met een rijk cultureel aanbod, maar allang niet meer die kunstmetropool die zij destijds was. Een voorname reden ervan is, dat steden tot culturele bloei komen als er een artistieke basis is. Hiervoor moeten de huren laag zijn, zodat jonge kunstenaars er gemakkelijk kunnen leven.
Dat zag je in Parijs in de negentiende eeuw, in New York na de Tweede Wereldoorlog en in Berlijn in de jaren tachtig.
Veel van de kunstenaars die in het Joods Virtueel Museum vertegenwoordigd zijn, zijn korte of langere tijd in Parijs geweest, zie hieronder.
bron: volkskrant / nrc / trouw